Maken van bewegingen

Vandaag een stukje over het maken van bewegingen. De reden waarom mensen op oudere leeftijd bewegen varieert van puur functioneel, lopen om ergens te komen tot bewegen om lenig en fit te blijven.

 

Het kunnen maken van bepaalde bewegingen kan van levensbelang zijn. Als je bijvoorbeeld om wat voor reden dan ook niet kan klimmen, kun je dus als je in het water valt zelf niet op de kant klimmen. 

 

Maar hoe werkt dat nu eigenlijk, het aanleren van een beweging. Als een kind net geboren is zijn de bewegingen die hij maakt nog ongecontroleerd. Een pasgeboren baby is bijvoorbeeld nog niet in staat om bewust met zijn wijsvinger zijn neus aan te raken.

 

Dat is ook niet zo gek als je weet dat een mens wel 650 verschillende spieren heeft, als je lacht gebruik je 17 spieren en als je met je wenkbrauw fronst gebruik je er wel 40. De kleinste spier is de stijgbeugelspier en de sterkste spier is de tong. 

 

Al deze spieren worden dus aangestuurd door het centrale zenuwstelsel.

 

Het centrale zenuwstelsel van de baby is nog niet voldoende uitgerijpt om bewuste bewegingen te maken. Een goede werking van dit centrale zenuwstelsel is nodig om het lichaam bepaalde bewegingen te laten maken. De hersenen geven via de zenuwbanen informatie door aan de spieren om een bepaalde beweging te maken. Nieuwe bewegingen die worden aangeleerd worden opgeslagen in het motorisch geheugen. In dit geheugen worden bewegingen opgeslagen als op de harde schijf van een computer. Eénmaal opgeslagen zullen deze bewegingen niet meer worden vergeten. Denk hierbij maar eens aan fietsen en lopen. Deze bewegingen zul je (tenzij je harde schijf om bepaalde redenen crashed) nooit meer vergeten.

 

Een beweging wordt altijd uitgevoerd met een reden. Deze reden kunnen heel divers zijn. Bij baby’s is het vaak de nieuwsgierigheid die ervoor zorgt dat ze bepaalde bewegingen gaan maken. Het reiken naar iets wat boven ze in de box hangt om te kijken wat er gebeurd. Of een paar maanden later de rand van de box pakken om te kijken hoe de wereld eruitziet als je kan staan.

 

Hoe ouder een kind wordt hoe beter de controle is die hij heeft over het maken van bepaalde bewegingen. Tijdens het bewegen zijn er allerlei invloeden van buiten het lichaam en van het lichaam zelf die ervoor zorgen dat bewegingen goed worden uitgevoerd. 

 

Behalve aanleg en omgeving is dus ook de rijping van het centrale zenuwstelsel van belang bij het aanleren van bewegingen. de rijping van het centrale zenuwstelsel is pas rond het 25e levensjaar voltooid. Zoals al eerder vermeld hebben zowel aanleg als omgeving invloed op deze rijping. De aanleg bepaalt het tempo waarin de rijping plaats vindt en de omgeving beïnvloedt de mate waarin het proces van rijping de mogelijkheden binnen de grenzen van de aanleg benut.

 

Tijdens het zwemmen zijn wij als zwemonderwijzers degene die zorgen voor de invloed van buitenaf door er voor te zorgen dat we de kinderen complimenteren met een goede beweging of door nog wat extra aanwijzingen te geven als het nog niet helemaal lukt. 

 

Bij het aanleren van bewegingen zijn de sensoren van onze spieren, pezen en gewrichten en een goed werkend evenwichtsorgaan ook van groot belang. Deze factoren zorgen er namelijk voor dat we met onze ogen dicht bepaalde bewegingen kunnen maken en dat we weten wat de stand van ons lichaam is zonder dat we dit zien.

 

Natuurlijk valt er over dit onderwerp nog veel meer te schrijven zoals korte zenuwen die ervoor zorgen dat kleine kinderen nog met hun hele hand grijpen en niet met hun vingers, tot lange zenuwbanen die er voor kunnen zorgen dat een 7 jarige heel mooi kan schrijven, of juist niet. 

 

Maar omdat wij zwemonderwijzers zijn en geen arts wilde ik het hier bij laten voor deze keer.